Rechts van hem stond zijn stamgenoot Asaf, die de zoon was van Berechja, de zoon van Sima, de zoon van Michaël, de zoon van Baäseja, de zoon van Malkia, de zoon van Etni, de zoon van Zerach, de zoon van Adaja, de zoon van Etan, de zoon van Zimma, de zoon van Simi, de zoon van Jachat, de zoon van Gerson, de zoon van Levi. Aan de linkerkant stonden de nakomelingen van Merari, ook stamgenoten:
Etan, die de zoon was van Kisi, de zoon van Abdi, de zoon van Malluch, de zoon van Chasabja, de zoon van Amasja, de zoon van Chilkia, de zoon van Amsi, de zoon van Bani, de zoon van Semer, de zoon van Machli, de zoon van Musi, de zoon van Merari, de zoon van Levi.
De andere Levieten moesten verschillende werkzaamheden verrichten in en om de tabernakel, het huis van God. Maar de uitvoering van de allerheiligste taken, het brengen van offers op het brandofferaltaar en het reukofferaltaar, was voorbehouden aan Aäron en zijn nakomelingen. Ook moesten zij voor Israël verzoening bewerken volgens de voorschriften van Mozes, de dienaar van God. Dit zijn de nakomelingen van Aäron:
Aäron was de vader van Eleazar, die de vader was van Pinechas, de vader van Abisua, de vader van Bukki, de vader van Uzzi, de vader van Zerachja, de vader van Merajot, de vader van Amarja, de vader van Achitub, de vader van Sadok, de vader van Achimaäs.
Dit zijn de gebieden waar de Levieten in hun tentenkampen woonden:
Het eerste lot viel op de families van de Kehatieten die nakomelingen waren van Aäron. In het stamgebied van Juda kregen zij Hebron met de omliggende weidegronden. De akkers rond de stad en de omliggende dorpen werden echter aan Kaleb gegeven, de zoon van Jefunne. De nakomelingen van Aäron kregen behalve Hebron, een vrijplaats, ook de vrijplaatsen Libna, Jattir, Estemoa, Chilez, Debir, Asan en Bet-Semes, elk met de omliggende weidegronden. In het stamgebied van Benjamin kregen ze Geba, Alemet en Anatot met de omliggende weidegronden. In totaal kregen deze families dertien steden. Aan de overige nakomelingen van Kehat werden door loting tien steden toegewezen van de families uit de westelijke helft van de stam Manasse.